Terug in Guatemala sloegen we ons kamp op aan de oevers van de rivier Rio Dulce. We werden onthaald met tropisch noodweer en donderklappen die de trommelvliezen bijna deden springen. De volgende dag was het weer gelukkig weer bedaard, wat ons de kans gaf om per boot de rivier op te gaan.
Het bootje waarin we de Rio Dulce opgingen had een potente buitenboordmotor waardoor een leuke snelheid kon worden gehaald. Dat was ook wel nodig, want we voeren ruim 40 km stroomafwaards, richting het dorpje Livingston dat aan de monding van rivier ligt.
De tocht over de rivier was prachtig en onderweg stopten we bij diverse eilandjes en bezienswaardigheden, zoals een Spaans fort dat hier ooit gebouwd was om de piraten buiten de deur te houden. Erg mooi aan deze boottocht was dat er vele exotische vogels te zien waren, waaronder aalscholvers en pelikanen.
We kregen ook nog gezelschap van een uit de kluiten gewassen sprinkhaan, die op zijn gemakje rondwaggelde.
We voeren langs karakteristieke mangrovebossen en kwamen onderweg enkele peddelende indianenkinderen tegen.
In het dorp Livingston wonen voornamelijk de afstammelingen van de negerslaven die ooit door de Europeanen naar centraal Amerika zijn gevoerd. Het sfeertje deed dan ook zeer caribisch aan. Het was echter allemaal nogal sloom en armoedig. Er hing ook een stank die het midden hield tussen rotte vis en natte hond.
’s Middags vervolgde onze reis zich richting Flores, een eilandje vlak bij de Maya hoofdstad Tikal.